Te midden van de gesneuvelden hebben zij een rustplaats gekregen, de koning en heel zijn volk:
hun graven bevinden zich rondom. Het zijn allemaal onbesnedenen die zijn gesneuveld – eens zaaiden ze angst in het land van de levenden, en nu moeten ze hun schande dragen met degenen die in het graf zijn afgedaald, te midden van de gesneuvelden.
Daar ligt het volk van Mesech-Tubal, hun graven omgeven de koning. Het zijn allemaal onbesnedenen die gesneuveld zijn – eens zaaiden ze angst in het land van de levenden. Ze liggen niet bij de helden uit het verre verleden die met wapenrusting en al naar het dodenrijk zijn afgedaald. Ook zij zaaiden angst in het land van de levenden, en nu ligt hun zwaard onder hun hoofd en kleven hun zonden aan hun botten.
Ook jij zult gebroken neerliggen te midden van de onbesnedenen, bij de gesneuvelden.
Daar ligt Edom, met zijn koningen en vorsten, die, hoe sterk ze ook waren, naast de gesneuvelden zijn neergelegd. Nu liggen ze bij de onbesnedenen, bij hen die in het graf zijn afgedaald.
En daar liggen alle heersers van het noorden, en alle Sidoniërs:
ze zijn, hoe sterk en gevreesd ze ook waren, afgedaald naar de gesneuvelden. Ze zijn onteerd, ze liggen als onbesnedenen bij de gesneuvelden, en ze moeten nu hun schande dragen met hen die in het graf zijn afgedaald.
Wanneer de farao hen ziet, zal dat hem troost geven voor het verlies van zijn hele volk. Ook de farao en heel zijn leger zullen sneuvelen – spreekt God, de HEER. Het land van de levenden heb Ik vervuld van angst voor de farao, maar nu komt hij met zijn volk te liggen te midden van de onbesnedenen en de gesneuvelden – zo spreekt God, de HEER.’